|
|
Johannes de Doper, profeet en voorloper |
|
|
|
|
“God richtte zich in de woestijn tot Johannes, de zoon van Zacharias” (Lc 3,2). Het woord dat God tot hem richtte heeft Johannes laten verder klinken met de verve van een profeet en de originaliteit van een voorloper. |
|
|
|
|
Een woord dat hij eerst zelf ontvangen heeft, in de loop van vele jaren stilte in de woestijn. Hij, zoon van een priester, had kunnen blijven rondhangen in de tempel van Jeruzalem, zoals zijn vader, om op die heilige plaats uit te zien naar een openbaring vanuit den hoge. De evangelies hebben het nooit over Johannes in de tempel. Zijn universum is Judea, en meer specifiek de woestijn in deze regio. Hij lijkt de banden met zijn familie en met de priesterkaste te hebben doorgeknipt. Het sobere leven dat hij leidt, met een mantel van kameelhaar en sprinkhanen als voedsel, staat in schril contrast met de rijke gewaden van de priesters en de tafels die goed voorzien zijn van het offervlees. In zijn verkondiging zal hij zeggen: “Denk niet dat je bij jezelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader. Want ik zeg jullie: God kan uit deze stenen kinderen van Abraham verwekken!” (Mt 3,9) |
|
|
|
Johannes zal zich ook niet op zijn verwantschap met Jezus beroepen in zijn relatie met hem. Door de verhalen over de kindsheid van Christus, in het 1e hoofdstuk van Lucas, weten we dat Johannes de neef is van Jezus, en zes maand ouder dan hem. Van Galilea tot Judea is de afstand niet zo groot; in de loop van die dertig jaar moeten ze elkaar wel ontmoet hebben, zoals Maria op bezoek wist te gaan bij Elisabet, de moeder van Johannes. Maar Johannes maakt geen enkele allusie op die verwantschap wanneer hij de komst van de Messias aankondigt, van wie hij “het niet eens waard is om de riemen van zijn sandalen los te maken” (Joh 1,27). Johannes zal zelfs stomverbaasd zijn als hij ontdekt dat de Messias die aangekondigd werd, zijn neef uit Nazaret is: “Nog wist ik niet wie hij was, maar hij die mij gezonden heeft om met water te dopen, zei tegen mij: ‘Wanneer je ziet dat de Geest op iemand neerdaalt en blijft rusten, dan is dat degene die doopt met de heilige Geest.’ En dat heb ik gezien, en ik getuig dat hij de Zoon van God is” (Johannes 1,33). |
|
|
|
Op zekere dag zal ook Jezus zich distantiëren van zijn familie, en zeggen: “Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broers?’ (…) Ieder die de wil van mijn Vader in de hemel doet, is mijn broer en zuster en moeder” (Mt 12,48-50). |
|
|
|
Als profeet op een scharniermoment tussen de twee Testamenten spreekt Johannes krachtige taal, zoals zijn grote voorgangers Elia, Amos en andere predikers. Zijn oproep tot bekering is een scheldtirade, die de menigtes naar het water van de Jordaan drijft om er een doopsel van berouw te ontvangen: “Addergebroed, wie heeft jullie wijsgemaakt dat je veilig bent voor het komende oordeel? … De bijl ligt al aan de wortel van de boom…” (Lc 3,7-9). |
|
|
|
Maar Johannes vindt ook woorden voor een positieve en zeer menselijke verkondiging, een voorafbeelding van de blijde boodschap van de Meester van de zaligsprekingen. Wanneer de massa vraagt: “Wat moeten we doen?” stelt Johannes heel eenvoudige daden voor: je naaste beminnen, en zo de Wet vervullen die aan Mozes werd geopenbaard: “Wie twee stel onderkleren heeft, moet delen met wie er geen heeft, en wie eten heeft moet hetzelfde doen.” Inzake financiële transacties: “Vorder niet meer dan wat jullie is opgedragen.” Voor de soldaten: “Jullie mogen niemand afpersen en je ook niet laten omkopen, neem genoegen met je soldij” (Lc 3,11-14). |
|
|
|
|
|
Voorloper is Johannes op de eerste plaats met betrekking tot Jezus, voor wie hij “de weg gereed maakt, de paden recht, de kloven dicht, bergen en heuvels slecht, hobbelige wegen effent…” (naar Lc 3,4-5). Dit alles in een overdrachtelijke betekenis, natuurlijk. Johannes vervult zo goed zijn zending dat, in de loop van het jaar van zijn prediking, Jezus zijn eerste leerlingen kiest uit mensen die door Johannes de Doper zijn voorbereid: Andreas en Johannes, die zich op weg begeven als ze horen “Daar is het lam van God” (Joh 1,36). En Simon en Jacobus, die zich ook hadden teruggetrokken in de buurt van de Jordaan. |
|
|
|
Voorloper en model is Johannes ook voor allen die waar ook ter wereld uitgezonden worden om boodschappers te zijn van het evangelie. Johannes beeldt zich niet in dat hij de Messias is, of het Licht. Hij is eenvoudigweg een “getuige van het licht” (proloog van het Johannesevangelie), iemand die het terrein klaar maakt voor de komst van de Meester. Een vernieuwer die de gelovigen, die uitgenodigd worden om “het geloof aan te bieden”, inspireert. Die op de achtergrond weet te verdwijnen als de tijd daartoe gekomen is. De tijd van de bruiloft van het Woord, bron van volmaakte vreugde voor de vriend van de Bruidegom. De tijd waarin de voorloper durft zeggen: “Hij moet groter worden en ik kleiner” (Joh 3,30). |
|
|
|
Johannes de Doper, een stem, een kreet die nog altijd actueel is in onze woestijnen. |
|
|
|
|
|
|