|
|
De zeven woorden van Christus op het kruis |
|
|
|
Bij de christenen bestaat er een lange traditie die uitnodigt om te mediteren over de woorden van Christus op het kruis. Sommige musici, zoals Joseph Haydn, hebben zich eraan geïnspireerd voor oratorio’s die in onze kerken worden uitgevoerd in de Passietijd. Elk van de vier evangelisten rapporteert het een of het ander woord dat Jezus uitsprak op het kruis. Zeven woorden: een symbolisch getal voor volheid, als om aan te geven dat de Verlosser er wel degelijk helemaal is, met zijn leven, zijn boodschap, de voltooiing van zijn opdracht. Korte en geladen woorden: een gekruisigde houdt geen redevoeringen, maar wat hij zegt klinkt authentiek en komt uit het diepste van zijn wezen. |
|
|
|
Bij Matteüs en Marcus één enkel woord, een waarom aan het adres van God, kort voordat hij sterft, op het negende uur. Bij Lucas, twee woorden van mededogen op het moment dat hij aan het kruis wordt vastgemaakt en een woord van vertrouwen bij zijn laatste zucht. Johannes roept het beeld op van de welbeminde leerling, die Maria als moeder krijgt en haar zoon wordt. In de lijn van zijn lijdensverhaal beklemtoont hij de band tussen wat er gebeurt en de aankondiging ervan in de Schriften: “Opdat het Schriftwoord in vervulling zou gaan zei Jezus: Ik heb dorst.” |
|
|
|
Als we van dichterbij kijken naar de inhoud van deze woorden, worden we getroffen door enkele zeer belangrijke kenmerken. |
|
|
|
|
Op de eerste plaats de band tussen Jezus en zijn Vader. Jezus noemt hem in zijn gebed, bij het begin van de kruisiging en op het moment dat hij de geest geeft: een inclusie die duidelijk maakt dat die lange uren op het kruis in het teken staan van zijn dialoog met God, zijn Vader. Reeds op het moment van zijn doodstrijd in Getsemane zei hij: “Vader, niet wat ik wil, maar wat u wilt.” (Luc. 22,42). |
|
|
|
|
Twee woorden van mededogen. Tijdens dit gebed gaan Jezus’ gedachten op de eerste plaats naar hen die de nagels planten in zijn handen en zijn voeten: “Vader, vergeef het hun…”, en hij vindt een verontschuldiging voor deze barbaarse daad: “Ze weten niet wat ze doen!” (Luc. 23,34). Een onwetendheid die Petrus later zal onderstrepen tijdens een toespraak in de tempel: “Ik weet goed dat jullie uit onwetendheid hebben gehandeld, jullie en jullie leiders” (Handelingen 3,17). We ontkennen de menselijke vrijheid niet, maar geldt dit niet voor ieder mens die kwaad bedrijft? Kan hij echt ten volle de draagwijdte inschatten van wat hij doet? Dit vermindert evenwel niet de grootsheid van Jezus’ gebaar van vergiffenis. Tijdens zijn onderricht over de zaligsprekingen plaatste hij het toppunt van de liefde in de vergiffenis voor de vijand. Wat hij gepredikt heeft, heeft hij ook gedaan. |
|
|
|
Aan het kruis genageld, reageert Jezus niet op de misdadiger die gekruisigd is en hem uitdaagt, en evenmin op de hogepriesters en de voorbijgangers die hem beledigen: “Kom dan toch van je kruis af!...” Maar voor de goede moordenaar, die hem smeekt, gebruikt hij alle kracht die hem nog rest om te antwoorden: “Nog vandaag zul je met mij zijn in het paradijs” (Luc. 23,43). |
|
|
|
Een woord voor zijn moeder en voor zijn geestelijke familie. “Bij het kruis van Jezus stond zijn moeder” (Joh. 19,25). Zijn moeder, ze staat er, en ziet haar zoon sterven. Jezus vraagt haar voortaan de welbeminde leerling aan te nemen als haar zoon: hij vertegenwoordigt de nieuwe familie van hen die in de loop der tijden Jezus zullen volgen: “Dat is uw zoon” (Joh. 19,26). |
|
|
|
|
|
En Jezus vertrouwt zijn moeder toe aan Johannes: “Dat is je moeder.” Vanaf dat uur nam de leerling haar bij zich. Op het moment van de kruisweg is Johannes bijzonder goed omringd: zijn eigen moeder is er, “de moeder van de zonen van Zebedeüs”, die samen met enkele andere vrouwen “van een afstand toekeek” (Matteüs 27, 55-56), en ook Maria staat heel dicht bij hem. |
|
|
|
Twee woorden van pijn. De morele pijn, een verschrikkelijk gevoel van verlatenheid en van de afwezigheid van God: “Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?” (Matteüs 27,46). Het is het begin van psalm 21, waarvan het hele eerste deel een kreet van pijn is en als een geanticipeerde beschrijving van de Verlosser op het kruis. En de fysieke pijn, samengevat in de kreet “Ik heb dorst” (Joh. 19,28). Een mens, leeggebloed, heel zijn lichaam verschroeid… |
|
|
|
Twee woorden van berusting. “Alles is volbracht” (Joh. 19,30). De taak die zijn Vader hem heeft toevertrouwd heeft Jezus tot het einde toe volbracht. Zijn zending loopt uit op de meest totale paradox voor iemand die gekomen is om zijn medemensen te redden: hij bevrijdt hen door zijn leven te geven. En hij is wel degelijk de beloofde Messias die beschreven stond in de boeken van de profeten en van de psalmen, maar die door Israël alleen verwacht werd onder de vorm van een politieke triomfator. |
|
|
|
|
“Vader, in uw handen leg ik mijn geest” (Luc. 23,46): in volle vertrouwen geeft Jezus zijn levensadem over aan Hem die in staat is hem die terug te geven. “Mijn lichaam voelt zich veilig en beschut… U levert mij niet over aan het dodenrijk” zegt psalm 16. |
|
|
|
|
Hoe reageren op zulke woorden, tenzij met de stille verwondering van de leerling die ze ontvangt! |
|
|