bible
 
“Hij trok al weldoende rond”  
   
“Jezus uit Nazaret, met de heilige Geest gezalfd en met kracht bekleed, trok al weldoende door het land en genas iedereen die in de macht van de duivel was, want God stond hem bij.” (Handelingen 10,38)  
   
Deze woorden van de apostel Simon Petrus vatten heel het leven van Jezus samen. Hij spreekt ze uit in een heel aparte context, met name die van het doopsel van de eerste heiden. Opgeroepen om naar de honderdman Cornelius te gaan, begint Petrus met een verbod te overtreden: als jood die de wet onderhoudt mag hij normaal niet binnengaan in het huis van een vreemdeling – dit zou hem wettelijk onrein maken. Maar in een visioen heeft de Heer hem laten verstaan dat God geen onderscheid maakt tussen de mensen: “Men moet geen enkel mens als verwerpelijk of onrein beschouwen.”  
   
Il est passé en faisant le bien Dan waagt Petrus het er maar op. Binnen in het huis spreekt hij over Jezus, “de Heer van allen”, en in grote trekken legt hij uit wat karakteristiek is voor zijn bestaan. In deze lofrede over de Meester wordt op geen enkele manier melding gemaakt van woorden, gebaren of stappen die specifiek zouden zijn voor een goede Israëliet, zoals het gebed in de Tempel te Jeruzalem, het onderhouden van de sabbat of de rituele gebeden… Petrus gaat direct naar het essentiële, wat tevens het meest menselijke is: Jezus heeft het goede gedaan – hij trok al weldoende rond. Hij heeft met name talloze zwakke mensen terug opgericht en zo duidelijk gemaakt dat “God met hem was”.
 
   
Het goede doen! “Hij of zij heeft dit of dat goede gedaan…” Is dit niet de meest universele overweging, wanneer men de gedachtenis van een overledene oproept? Om het even waar ter wereld, in elke godsdienst, en ongeacht de graad van ‘beschaving’. Als men het over soeur Emmanuëlle heeft of over de meest onbekende persoon. Dit is het wat men onthoudt. “Hun werken vergezellen hen” zegt de Schrift.  
   
We moeten het belang van het ‘doen’ onderstrepen. Jezus is iemand die iets gerealiseerd heeft. Het was voor hem niet voldoende over het goede te spreken, of anderen aan te moedigen het goede te doen. Hij heeft zich ook niet beperkt tot het beoefenen van wat als goed bestempeld werd in de religieuze samenleving van zijn tijd. Voor een weerspannig publiek met een misvormde blik werd hij er soms toe gedreven te wijzen op wat écht goed is, en op de hiërarchie van de waarden.  
   
Herhaaldelijk verricht hij genezingen op sabbat, wat een schandaal was voor de Farizeeën, die daarin een werk zagen dat verboden was. Zo bijvoorbeeld wanneer hij op een sabbat een man geneest met een verschrompelde hand. Tegenover de vijandige reacties stelt hij de enige vraag waar het om gaat: “Is het toegelaten op sabbat goed te doen, liever dan het kwade, een leven te redden, liever dan het verloren te laten gaan?” (Lucas 6,9) Bij Matteüs voegt Jezus er nog aan toe: “‘Stel dat u maar één schaap hebt en dat valt op sabbat in een kuil, wie van u zou het niet vastgrijpen en het er weer uit halen? En is een mens niet veel meer waard dan een schaap?” (Mt 12,11-12).  
   
Een leven redden. Het leven redden van elke man, van elke vrouw. Het leven redden van een kind dat in de greep zit van de dood, zoals de zoon van de weduwe van Naïm of het dochtertje van Jaïrus. De melaatsen redden door het wagen hen aan te raken. Aan de blinde langs de kant van de weg het gezicht teruggeven… Heel eenvoudig, discreet, in het voorbijgaan.
guérir le lepreu
 
   
Want Jezus was een ‘voorbijganger’. Hij is ‘voorbijgegaan’ in zijn tijd, zoals wij in de onze. Hij heeft de onzekerheid en de vluchtigheid van het bestaan gekend. De tijd van zijn openbaar leven was zelfs bijzonder kort voor een spirituele Meester die al twintig eeuwen zozeer de geschiedenis getekend heeft! Maar toen hij van dorp tot dorp trok, maakte hij van die broze ontmoetingsmomenten momenten van existentiële waarheid, waarin de passant een passeur werd in menselijkheid. Zijn woord, zijn gebaar, zijn schreeuw of zijn vertrouwen openden voor de gelukkigen de toegang tot een nieuwe wereld, die van de familie van God: “Wie goed doet komt uit God voort” (3 Johannes, 11).  
   
vie en abondance Passeur van Paasleven, zo is hij geworden bij zijn paastocht naar de Vader, toen hij vrijwillig zijn leven uit handen gaf, “om ons het leven te geven in al zijn volheid” (Johannes 10,10). Een onovertroffen overtocht, waardoor het goede dat hij gedaan heeft niet beperkt is gebleven tot de mensen van zijn tijd, maar een bestemming kreeg voor de menigte van alle tijden. Vandaag leven wij ervan.