|
|
Maria Magdalena en de verrijzenis |
|
Johannes 20,11-18 |
|
|
|
Terwijl er in de verrijzenisverhalen heel wat verschillen te vinden zijn, zijn de vier evangelies het er toch over eens, dat het vrouwen zijn aan wie als eersten de verrijzenis werd geopenbaard. Het evangelie van Johannes legt bijzonder veel nadruk op de persoonlijke ervaring van Maria van Magdala – Maria Magdalena zeggen we gewoonlijk – in de ochtend van Pasen. Waarom? Misschien gewoon omdat zij samen met de andere vrouwen bij de eersten was die zich, zodra de sabbat voorbij was, naar het graf begaven, om over te gaan tot de balseming, die ze niet meer hadden kunnen doen de avond waarop Jezus gestorven was. Misschien ook omdat de ervaring die Maria Magdalena opdoet met de verrezen Christus, iets exemplarisch heeft: de evangelist wil die ervaring delen met de eerste christelijke gemeenschappen en tegelijk komaf maken met enkele misverstanden omtrent de verrijzenis. |
|
|
|
|
Maria staat te wenen bij het lege graf. Niet alleen is Jezus gestorven, men heeft nu ook nog zijn lichaam weggenomen, en het haar onmogelijk gemaakt om nog een laatste keer hem haar liefde te betuigen. Hoewel Jezus zijn verrijzenis had aangekondigd, had niemand goed begrepen waarover het ging en het is ook pas nadien dat de leerlingen zich herinnerd hebben dat hij zijn verrijzenis had aangekondigd. Voor Maria Magdalena is dit ook zo, zij rekent niet op zijn verrijzenis. |
|
|
|
|
Van de man die zich achter haar bevindt en haar vraagt waarom ze weent, veronderstelt ze dus dat hij waarschijnlijk de tuinman van Jozef van Arimathea is, op wiens terrein het graf zich bevindt. Op grond daarvan denkt ze dat hij in staat moet zijn om haar inlichtingen te bezorgen over wat er met het lichaam van Jezus gebeurd is: “Als u hem hebt weggehaald, vertel me dan waar u hem hebt neergelegd, dan kan ik hem meenemen.” Het is pas wanneer die man haar aanspreekt met haar naam, “Maria”, met een intonatie die alleen van Jezus kan komen, dat ze hem herkent en naar hem toesnelt om hem te omhelzen. Maar hij houdt haar tegen: “Houd me niet vast. Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader.” |
|
|
|
Daarin vinden we elementen die een licht werpen op het gebeuren van de verrijzenis en die overeen blijken te stemmen met die van andere verschijningen van Jezus. Eerst en vooral: Jezus wordt niet direct herkend. De evangelist Marcus zegt zelfs: “Hij verscheen in een andere gedaante”. Hij neemt dus verschillende gedaanten aan. Hij wordt herkend aan tekens, aan manieren van zijn die heel typisch zijn voor hem, en dan is de herkenning totaal, maar gemengd met eerbied voor dit nieuwe wezen. “Rabboeni” zegt Maria Magdalena, met een aanspreking die plechtiger is dan “Meester”. Wie is hij toch, deze man die zich tussen twee werelden lijkt te bevinden? Tussen de onze en die van zijn Vader, waarin zijn lichaam een nieuwe gedaante heeft aangenomen. Hij is niet zo maar teruggekeerd naar een leven dat opnieuw ten dode gedoemd is, maar geniet van een ander soort leven. Onze wetenschappelijke kennis kan dit fenomeen niet uitleggen. We bevinden ons buiten de gewone wereld. Onze rationaliteit stuit op het onwaarschijnlijke. Maar moeten we weigeren dit gebeuren te erkennen omdat het niet thuishoort in de normale wereld van tijd en ruimte? Ontegenzeglijk is de verrijzenis niet iets wat men vaststelt, maar iets waarin men kan geloven. |
|
|
|
De tekens die Jezus geeft om zijn identiteit te staven volstaan om hem te kunnen herkennen als dezelfde, terwijl hij toch anders is. Deze erkenning gaat gepaard met een zending: “Ga naar mijn broeders en zeg tegen hen…” Dit is des te belangrijker als men beseft dat het getuigenis van vrouwen in die tijd geen juridische waarde had. Welnu, het is deze zending die Maria Magdalena doet opstaan en verantwoordelijk maakt voor het goede nieuws: ze gaat meteen de apostelen op de hoogte brengen, overeenkomstig de opdracht die ze gekregen heeft. Ze blijft niet hangen in de buurt van Jezus, ze moet dringend elders heen. |
|
|
|
Het is dit laatste element dat aan dit mysterieus gebeuren geloofwaardigheid verleent, want het is het enige waarvan de historiciteit vaststaat. Het is omdat de apostelen en de leerlingen, in het spoor van Maria Magdalena, overal aan het vertellen gegaan zijn over deze uitzonderlijke ontmoetingen die ze met Jezus hebben gehad na zijn dood, dat hun getuigenis tot bij ons is geraakt. De daden die Jezus gesteld heeft en zijn leer hebben pas dan hun volle betekenis prijsgegeven. Jezus neemt velerlei gedaanten aan en niet altijd slagen we erin die te herkennen. Soms komt een teken zijn aanwezigheid bevestigen, wat ons dan tot een diepe vorm van dankzegging leidt. |
|
|
|
|
|
|