|
|
• Een viering voor de vijf Cubaanse gevangenen |
|
• In Quebec, “la Belle Province” |
|
• Brahim in het land van de mensenrechten |
|
• Terug naar mijn streek |
|
|
|
|
|
Een viering voor de vijf Cubaanse gevangenen |
|
|
|
Ik ga heel graag in op de vraag van de Cubaanse ambassade om voor hen en hun families een viering te houden in de kapel van de Spiritijnen. Aan de voet van het altaar, in het schijnsel van een rood kaarsje, kijken de vijf portretten van onze Cubaanse vrienden ons aan. |
|
|
|
|
Ik ken elk van die gezichten en kan er een naam bij plaatsen: Ramon, Gerardo, Antonio, Fernando, René. Ze maken deel uit van mijn familie.
Laat me kort herinneren aan dit ongelooflijk verhaal, een verhaal van onrecht. Cuba heeft het hoofd moeten bieden aan veel aanslagen van groepen terroristen die zich in alle rust in Florida hadden gevestigd. Om de veiligheid van hun land te verdedigen kregen de 5 de taak die anti-Cubaanse groepen in Florida in de gaten te houden. Ze brachten Cuba op de hoogte over terroristische acties die tegen hun land werden voorbereid. De Cubaanse autoriteiten hebben toen de Verenigde Staten ingelicht over de terroristische acties die tegen hun land werden voorbereid. Waarop de VS niet is overgegaan tot een actie tegen de terroristen, maar de 5 heeft aangehouden en laten veroordelen. Ze verblijven reeds meer dan 10 jaar in de gevangenis! |
|
|
|
|
De aanwezigen zijn aandachtig. In het koor van de kapel weten drie jonge muzikanten ons te bekoren met hun spel op viool, fluit en piano. Op de eerste rij zitten de ambassadeurs van Cuba, Venezuela en Honduras.
Uittreksels uit brieven van onze vrienden gevangenen worden met gevoel voorgelezen. Ik neem het woord: de vijf verdragen het onrecht niet dat hun land, hun families en henzelf wordt aangedaan, en zullen dat ook nooit verdragen. Ze hebben een rebelse waardigheid die niemand hen kan afnemen. Die waardigheid is van hen, ondanks de 17 maanden eenzame opsluiting, ondanks de onmenselijke behandeling die zij en hun families ondergaan. |
|
|
|
Ze zijn vrije mensen geworden, want ze hebben geleerd voor niemand bang te zijn, niet van de cipiers en evenmin van de autoriteiten. Omdat ze vrij zijn, is men bang voor hen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In Quebec, “la Belle Province” |
|
|
|
|
Ik heb het geluk in dit land aan te komen in de herfsttijd, waarin de kleur van de bomen me bekoort. De barometer staat bestendig op mooi. Het is een vreugde voor me twee dagen lang te mogen samenzijn met deze groep van 200 mensen. Een warme, open, zoekende groep mensen, die afstand hebben genomen van het instituut Kerk. |
|
|
|
|
Bij mijn kennismaking met het publiek, de eerste avond, merk ik dat ik de inhoud van mijn tussenkomsten moet veranderen. Voor mij bevinden zich mensen met veel ervaring, die in hun leven veel gezocht hebben, initiatief hebben genomen en getuigd hebben van vindingrijkheid. Ze bewandelen niet langer de uitgestippelde paden, maar verkiezen dag na dag hun eigen weg te zoeken, soms moeizaam, maar van harte. Vanuit een verlangen om bij hun diepste kern te komen, om herboren te worden. |
|
|
|
De ontmoeting van Jezus met de Samaritaanse sluit goed aan bij dit publiek: “Het uur komt en het is er al, waarop de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid.” (Joh. 4,23) |
|
|
|
|
|
Jezus spreekt ons aan in het diepste van onze ervaring. Om ons te wekken voor de diepste dimensie van ons leven. Om ons bewust te maken van de innerlijke rijkdommen die we in ons meedragen.
Ik heb meerdere gelijkenissen van het Koninkrijk becommentarieerd. De gelijkenissen bereiken elk van ons op het niveau waarop hij of zij zich bevindt en wekken verlangens die aansluiten bij onze ervaring. Zoals muziek, die een onvermoede weerklank in ons kan vinden. Het woord dat gezaaid is zal zijn weg gaan in hun hart. Ik hoef het niet te weten. |
|
|
|
|
|
Brahim in het land van de mensenrechten |
|
|
|
Zo luidt de titel van een manuscript dat me werd toegezonden, met een begeleidende brief: een vriend vraagt me het voorwoord te schrijven. Een moeilijke vraag, want dat veronderstelt dat ik het manuscript lees. Een vlugge blik op de eerste bladzijden spoort me aan om verder te lezen en uiteindelijk geef ik toe aan een avontuurlijk verhaal dat me echt boeit.
Brahim is een jonge Berber, heel menselijk, die vertelt over zijn leven van elke dag. Niets houdt hem tegen. Na elke hindernis komt hij weer op zijn voeten terecht. Geen enkele situatie duurt lang met hem. Het avontuur van Brahim wordt het mijne, het onze. Is hij bang voor een nieuwe wending, voor een dreigende verbanning naar een opvangcentrum, dan delen we in zijn angst. Kent hij afwijzing en onzekerheid, dan delen we in zijn angsten. Kent hij de vreugde bemind te worden, dan verheugen we ons met hem. Als men - tegen zijn zin in – tussenkomt om te verhinderen dat zijn eerste kind het licht zou zien, dan wenen we met hem, want zijn wonde is diep. |
|
|
|
|
U heeft het al begrepen: Brahim is een arbeider zonder papieren. Dat is de bron van al zijn ellende.
Een beetje later hoor ik op mijn gsm: “Ik ben het, Brahim”. We spreken om elkaar te zien en samen te eten. |
|
|
|
|
Brahim heeft een dag verlof genomen. Hij straalt en is tegelijk zeer eenvoudig. Het is een plezier met hem te praten. Fier kondigt hij aan: “Mijn boek komt weldra uit.” Zijn uitgever steunt en bemoedigt hem. Brahim bewaart de hoop. De toekomst gaat open voor hem. Het kan toch niet dat iemand geen papieren zou krijgen als hij een boek op de markt brengt? |
|
|
|
|
|
|
|
Terug naar mijn streek |
|
|
|
Voor de eerste keer aanvaard ik een huwelijk te komen inzegenen in het bisdom Evreux, dat ik weldra 14 jaar geleden verlaten heb. |
|
|
|
|
|
De plechtigheid vindt plaats in een oude kerk, verborgen in de holte van een vallei.
Er wacht me een verrassing: het onthaal van mensen die hun genegenheid en hun vreugde laten blijken nu ik weer in hun midden ben. De vrouwen omhelzen me ontroerd. “We volgen u.” “U bent nog altijd in ons hart.” “Herinnert u het zich nog, u bent op een avond eens komen eten bij ons thuis.” |
|
|
|
Grotere jongeren zeggen me: “U bent het die me gedoopt, gevormd hebt.” “Doet u nog huwelijken? Zou het mogelijk zijn dat u ons kunt trouwen?”
Om eerlijk te zijn, ik kon me al die gezichten en voorbije situaties niet meer precies herinneren. Maar iedereen verwachtte dat ik hem of haar zonder aarzelen zou herkennen. |
|
|
|
|
Wie zou onberoerd blijven bij de trouw van al die mensen, ondanks de jaren? De liefde, in ons, wordt niet ouder: ze is altijd nieuw. |
|
|
|
|
De jonggehuwden waren er het levend symbool van. Voor hen rijmt ‘amour’ altijd met ‘toujours’, liefde en trouw gaan hand in hand. Ze herinnerden me aan die prachtige parabel van Soljenitsyn: “Liefde die duurt maakt van een man en een vrouw gezegende wezens.” |
|