|
|
• Op weg naar de gevangenis |
|
• Anti-corrida zijn: niet gemakkelijk! |
|
• Oude bekenden bezoeken |
|
• Achter de muren en de prikkeldraad |
|
|
|
|
|
Op weg naar de gevangenis |
|
|
|
In de bus is een jonge vrouw aan het telefoneren. Ze is elegant en gepassioneerd. Iedereen kan horen wat ze zegt en zien hoe ze lacht. Jonge kinderen kijken met open mond naar deze vrouw die zich gedraagt alsof ze alléén was op de bus. De chauffeur kijkt geïntrigeerd achterom om te zien wie die vreemde passagierster is. |
|
|
|
|
Wanneer de bus aan de halte van de gevangenis stopt stapt ze uit, samen met nog andere vrouwen met hun kinderen, en beladen met grote zakken.
Je moet nog een lange weg te voet afleggen voor je aan het gebouw komt waar de bewakers verblijven die de toegang tot de spreekkamers controleren. De meute zet zich in beweging en trotseert de felle kou. |
|
|
|
|
Ik kom in de buurt van de jonge vrouw en zeg haar: “Ik herken u!” Het verrast haar. Ze is nog meer verrast als ik haar vertel dat ik niet ingeschreven ben voor een spreekkamer. Maar zij kent de bewakers, en zal ervoor zorgen dat dit in orde komt. Inderdaad, pas aangekomen gaat ze hen opzoeken en komt dan stomverbaasd terug: “Ze hebben me gezegd dat u een monseigneur bent! Het is de eerste keer dat ik er een ontmoet, ik, een moslima… Mijn naam is Sabrina.” |
|
|
|
|
Van deur tot deur, van de ene gang in de andere, komen we beiden aan bij de spreekkamers. Een uur of zowat later komen we eruit. Sabrina vertelt me van haar vriend die ze elke week komt bezoeken. Hij zit al vier jaar vast en nog altijd is er geen proces geweest! Daarna ondervraagt ze me over ‘mijn’ gevangene. “Bent u hem komen bezoeken omdat hij familie van u is? Uit vriendschap?” – “Neen. Uit solidariteit.” – “Wel, zoiets, dat vind ik goed.” |
|
|
|
|
|
|
|
|
Anti-corrida zijn: niet gemakkelijk! |
|
|
|
Toen ik bij hen aan tafel werd uitgenodigd had ik nooit gedacht dat ik er verwoede fans van stierengevechten zou ontmoeten. Een van hen kweekt stieren voor de corrida en is directeur van de arena’s in een vermaarde stad. Een ander is prof aan de Hogere Normaalschool en heeft zopas een boek gepubliceerd over ‘de filosofie van de corrida’. Hij is zo vriendelijk het me te schenken. Zijn opdracht laat ruimte om te hopen dat een bekering nog mogelijk is… |
|
|
|
|
Ik voelde me alleen in de arena, toen ik van tijd tot tijd voorzichtig probeerde een banderilla af te schieten. “Het is bekend dat de stieren die in de arena komen behandelingen hebben ondergaan die hen verzwakken en hen minder gevaarlijk maken voor de torero.” Levendige reacties: “Geen enkele diersoort die met de mens verbonden is heeft een meer benijdenswaardig lot dan de stier die in de volle vrijheid leeft en sterft in de strijd.” “Ik nodig u uit om mijn kwekerij van jonge stieren bij mij te komen bezoeken. U zult zien hoe goed ze behandeld worden.” |
|
|
|
|
Ik moest hiervan weer wat bekomen om vervolgens een andere banderilla af te vuren: “Verzet tegen de stierengevechten, is dat niet een vorm van verzet tegen de verleiding tot geweld die meer en meer veld wint in onze samenleving en onze cultuur? Is dat niet onze menselijkheid veilig stellen?” – “De corrida is een wijsheidsschool. Het is ook een kunst. Kom eens een corrida bijwonen. Al uw vragen zullen vervallen”. |
|
|
|
Ik moet dringend het boek van de professor lezen, zodat ik het eindelijk ga verstaan! Ondertussen teken ik een petitie die vraagt om bij corrida’s aan jongeren van minder dan 18 jaar de toegang tot de arena’s te verbieden. |
|
|
|
|
|
Oude bekenden bezoeken |
|
|
|
|
In een rusthuis in de omgeving van Parijs ga ik een hoogbejaard priester bezoeken. Hij is in blijde verwachting, want ik heb hem mijn bezoek aangekondigd. Er is een vriendschap die ons bindt. Ternauwernood binnen op zijn kamer zie ik een plateau met een aperitief en wafeltjes. In de loop van ons gesprek vertrouwt hij me toe: “De dagen duren lang. Omdat ik doof ben praat ik met niemand meer. Wat me vandaag het meest weegt, is de stilte, de grote stilte. De stilte van de anderen, de stilte over alles wat ik in mijn leven heb kunnen meemaken.” Hij herpakt zich en voegt er aan toe: “En de stilte van God. Het enige wat me nog rest is vertrouwen. Vertrouwen hebben.” |
|
|
|
|
In Paramaribo, de hoofdstad van Suriname, nodigt de bisschop zijn drie collega’s op doortocht uit om eens langs te gaan bij zijn voorganger, die in een rusthuis op rust is gegaan. Ik ben één van die drie. Bij onze aankomst leidt een bediende ons naar een terras dat uitgeeft op een tuin. We nemen er plaats in de klamme warmte van de namiddag. Dan komt hij eraan, de man die we komen bezoeken, in een rolstoel, door een verpleger voortgeduwd. Het is een oude man, sterk verzwakt. Maar met zijn glimlach klaart zijn gezicht op. Hij heeft het gelaat van een kind, met lichtjes in zijn ogen. Hij kan niet meer spreken, maar begrijpt wat men hem vraagt. Om te antwoorden tikt hij op een klavier. Dan ziet men op een klein scherm de woorden die zeggen wat hij denkt. |
|
|
|
Op het ogenblik dat we gaan vertrekken vraag ik hem: “Heeft u een boodschap voor ons, een woord van u om te onthouden?” Onmiddellijk begint hij drie letters in te tikken, die we verrast ontcijferen: “Job”. Ongetwijfeld wou hij ons verwittigen: er komt een dag waarop ook jullie, net als ik, zullen ervaren wat Job volgens de bijbel heeft ervaren. Alles wordt u ontnomen: de gezondheid, de vrienden, de macht, de eerbetuigingen, de rijkdom… U zult niets meer hebben. Stel uw hoop op God. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Achter de muren en de prikkeldraad |
|
|
|
|
Er vindt een ongewone persconferentie plaats tegenover een detentiecentrum in de Parijse regio. Het is een gevangenis voor arbeiders zonder papieren die wachten op hun uitwijzing naar hun land van oorsprong. Het is niet eenvoudig om op deze verlaten plek te geraken, ver van elke vorm van openbaar vervoer en zonder enige wegaanduiding. Alles is erop gericht om te maken dat niemand zou weten wat zich afspeelt achter deze muren en deze prikkeldraad. |
|
|
|
|
Twee keer al heb ik de toestemming bekomen om dit eivolle centrum te bezoeken, om er een Kameroener te ontmoeten. Er zijn daar mannen uit alle werelddelen. Ze leven naast elkaar, zonder elkaar te ontmoeten. Ze worden vernederd en zijn erg bang voor de uitwijzing die elk moment kan plaatsvinden. Er zijn hongerstakingen en zelfmoordpogingen.
“Wij zijn geen misdadigers. Wij zijn mensen” zeggen ze me. Op een brutale manier werden ze losgerukt uit hun familie en smeken me om iets te doen voor hen. Ik krijg die droeve gezichten maar niet uit mijn hoofd, ze blijven me achtervolgen. |
|
|
|
Sommigen werden aangehouden op initiatief van het commissariaat, anderen toen ze administratieve stappen zetten, velen van hen tijdens controles of georganiseerde razzia’s. |
|
|
|
|
|
Op dit ogenblik kent Frankrijk 27 zulke centra. In 2007 zijn daarin 30.000 arbeiders zonder papieren voorbijgekomen. Sinds jaren houden we – met verenigingen en vakbonden – niet op de sluiting van deze centra te eisen: ze treden de waardigheid van de arbeiders zonder papieren met de voeten en zijn een schande voor het land van de mensenrechten. |
|
|
|