bible
 
Christus Koning  
(Johannes 19,33-37)  
   
royaume de Dieu Het feest van Christus Koning werd ingesteld door paus Pius XI (encycliek Quas primas van 11 december 1925). Maar, gezien de context van die tijd, kan men zich de vraag stellen om welk koninkrijk het hier gaat. Gaat het wel degelijk om dat waarover de evangelies het hebben?
 
   
De woorden ‘koning’, ‘koningschap’ en ‘koninkrijk’ zijn courant taalgebruik bij de Joden die een koninklijk regime hebben gekend gedurende vijf eeuwen voor Christus. Maar in Israël heeft het koningschap iets origineels. In de bijbel heeft de koning niet de absolute macht. God is koning, hij is het, en hij alleen, die heerst over zijn volk. De koning is slechts zijn luitenant, en moet aan het volk waarvoor hij verantwoordelijk is, een voorbeeld van trouw geven. Het is als gevolg van koning Salomo’s ontrouw aan het verbond met God dat er een einde zal komen aan het koningschap in Israël. Toch is er in Jezus’ tijd een wijdverbreid geloof in een Messias die het koninkrijk van Israël zal herstellen. Dit geloof wordt sterk gevoed door de vernedering die het Joodse volk ondergaat tijdens de bezetting door de Romeinen, en door zijn verlangen om zijn identiteit niet te verliezen. De leerlingen van Jezus zullen tot zijn heengaan geloven dat hij als Messias gekomen is om het koningschap te herstellen. “Heer, is het nu dat u het koningschap zult herstellen in Israël?” (Handelingen 1)  
   
In deze context van verwachting zijn Jezus’ uitspraken niet helemaal gespeend van ambiguïteit. Men kan ze inderdaad op twee verschillende manieren interpreteren. Hij begint zijn leven als predikant met de verkondiging van de nabijheid van Gods Rijk (of het Rijk der hemelen, wat op hetzelfde neerkomt). Hierbij kan men inderdaad evengoed denken aan een tijdelijk als aan een geestelijk koninkrijk. Toont hij zich gereserveerd als men hem koning wil noemen en gaat hij er vandoor als men hem tot koning wil uitroepen (Joh. 6,15), dan erkent hij toch een zekere vorm van koningschap: “Je hebt het gezegd: koning ben ik” (Joh. 19,37) is zijn antwoord als Pilatus een motief zoekt om hem te kunnen veroordelen. Als Jezus die woorden uit de joodse traditie gebruikt, dan is het wel degelijk met de bijbelse betekenis die ze hadden: als er sprake is van een koninkrijk, dan gaat het om een koninkrijk dat niet van deze wereld is. Dat heeft dus niets te maken met macht, een politieapparaat, een leger. Jezus zegt het trouwens heel expliciet: ware dit het geval, “dan zouden die wel gevochten hebben om te verhinderen dat hij aan de joden werd overgeleverd” (Joh. 19,36). Zijn rijk heeft geen enkele politieke connotatie. De evangelies zeggen zelfs dat dit rijk reeds aanwezig is, zij het nog maar zwak en weinig zichtbaar, eerder als een graantje dat werd gezaaid of als gist in het deeg, dit wil dus zeggen: vol onvermoede mogelijkheden.  
   
Le Christ-Roi Is hij koning, dan is dat in de omgekeerde betekenis zou men kunnen zeggen: hij laat zich toejuichen op palmzondag, maar rijdt op een ezel, het rijdier van de arme. Zijn kracht manifesteert zich in zachtheid, zijn almacht in de onmacht van een veroordeelde die aan het kruis is genageld, de Allerhoogste is de Allerlaagste geworden. Spottend wordt hij koning genoemd: bekleed met een lachwekkende koningsmantel en met doornen gekroond.
Maar het is in deze vernedering dat het koningschap van de liefde openbreekt, een liefde die in staat is mensen en de hele wereld helemaal van gedaante te veranderen. Want het koninkrijk dat Jezus is komen aankondigen, heeft hij ingeluid door gevangenen te bevrijden van hun boeien, door zieken te genezen, door uitgeslotenen weer op te nemen – een taak die voortaan de onze is.
 
   
Toen bij het begin van de 20e eeuw het feest van Christus Koning werd ingesteld, was het de Kerk erom te doen de macht te recupereren die ze zich in een context van secularisatie zag ontglippen. Daarmee lijkt men zich dicht in de buurt te bevinden van het triomfantelijke koninkrijk dat de eerste leerlingen verwachtten.  
   
Gebruik maken van een almachtige God voor eigen profijt blijft altijd een bekoring. Maar daarmee vervormt men helemaal het beeld van de nederige, lijdende en oneindig liefhebbende God die Jezus ons is komen openbaren.