|
|
Uw wil doen
|
|
|
|
In psalm 39 (40) komt deze passage voor die vaak hernomen wordt in de liturgie en in de bijbelcommentaren:
“Offers en gaven verlangt u niet, brand- en reinigingsoffers vraagt u niet.
Nee, u hebt mijn oren voor u geopend en nu kan ik zeggen:
‘Hier ben ik, over mij is in de boekrol geschreven.’
Uw wil te doen, mijn God, verlang ik, diep in mij koester ik uw wet.” (psalm 39, 7-9) |
|
|
|
|
Psalm 39 is op de eerste plaats een uitroep van hoop vanwege een ongelukkige: “Vol verlangen heb ik op de HEER gewacht en hij boog zich naar mij toe, hij heeft mijn roep om hulp gehoord” (vers 2). God geeft een teken om te laten blijken dat hij wel degelijk degene die bidt gehoord heeft: God heeft “zijn oren geopend” voor woorden die hem met vreugde vervullen. Een beetje zoals een dove die ineens genezen is en verrukt de wereld van de klanken ontdekt, zo reageert de psalmist op zijn plotse ontdekking van een bevrijdende boodschap: “Deze keer heb ik het wel degelijk begrepen, ben ik me ervan bewust!” |
|
|
|
|
Wat heeft hij dan begrepen? Heel eenvoudig: iets wat hij al vele keren heeft gehoord uit de mond van profeten. Dat het er niet om gaat naar de tempel te komen om offers van runderen of lammeren aan te bieden, als die offergaven niet de uitdrukking zijn van een elan van het hart of het verlangen om de heilige God tot wie men zich keert na te volgen. |
|
|
|
Het essentiële staat geschreven in de boekrol die Jezus zelf zal samenvatten in deze vorm: “Je zult de Heer je God beminnen met heel je hart… en je naaste als jezelf”. Dat is het wat de psalmist noemt “uw wil doen / uw wilsbeschikkingen in acht nemen”: Het meervoud dat er eigenlijk staat verwijst naar de expliciete wilsbeschikkingen van God in enkele belangrijke passages van de bijbel, en met name in de decaloog: tien woorden ten leven, die ons kunnen blij maken, ook als ze opgesteld zijn in de negatieve vorm en daarmee de indruk geven het ‘verbodene’ op de voorgrond te plaatsen: “Je zult niet doden”, “Je zult niet stelen…” |
|
|
|
|
|
Bij het bidden van deze psalm zal Jezus van Nazareth zich heel zeker gehecht hebben aan de positieve en vreugdevolle kant van de uitdrukking “uw wil doen”. Hij zal deze woorden opnemen in het Onze Vader: “Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel”. Uw wil doen is immers al een stukje hemel binnenbrengen in ons leven. De psalmist spreekt niet van de wet als van een dwangmaatregel of een vervelende verplichting. Al te vaak doet de wet denken aan een droge opsomming van dingen die je moet doen of laten, een abstract wetboek, los van het leven. |
|
|
|
|
Voor de psalmist heeft God en de naaste beminnen niets bedroevends of mistroostigs. Het is een weg die hem tot dankbaarheid stemt en doet jubelen, een bron van diepe vreugde, voelbaar tot in de ingewanden: “Diep in mij koester ik uw wet”. |
|
|
|
|
Het gaat dus niet om een louter spirituele, ‘niet-geïncarneerde’ vreugde. De Griekse bijbelvertaling doet er trouwens nog een schepje bovenop: “U verlangt geen offerande… U gaf me een lichaam… en ik heb behagen geschept in uw wet”. Een vreugde die een mens doet stralen naar ziel en lichaam. |
|
|
|
We zijn ver van de slaafse onderdanigheid en de ‘vastengezichten’ die van de houding van een gelovige een karikatuur hebben gemaakt. God dienen, dat is nog eens iets anders dan voldoen aan al de grillen van een meester die zich gedraagt als een despoot. Zo’n godsbeeld doet Hem geen eer. We volgen liever de God van de zaligsprekingen, die er zijn vreugde in vindt ons gelukkig te maken en ons te helpen op onze weg. |
|
|
|
In een spreekkamer van het klooster van de Visitatie in Moulins kan men in grote letters dit advies lezen van de heilige Jeanne de Chantal: “Laten we God van harte liefhebben. We zullen ondervinden dat het geluk Hem toe te behoren méér waard is dan duizend werelden”. |
|